G3. Horen
Bedoeling:
Het evalueren van het vermogen van de cliënt om, eventueel met aanpassingen in de omgeving, te kunnen horen gedurende de laatste drie dagen.
Definitie:
Mogelijkheid om auditorische geluiden te ontvangen, met het gewoonlijk gebruikt gehoorapparaat.
Proces:
Onderzoek het hoorvermogen bij de cliënt zoals hij/zij normaliter luistert. Als de cliënt gewoonlijk een gehoorapparaat in heeft, onderzoek dan het hoor- vermogen met een werkend apparaat. Wees altijd bedacht op omgevings- factoren die uw beoordeling kunnen beïnvloeden (bijv., gesprekken van dichtbij, geluiden van buiten, enz.).
Vraag de cliënt over zijn of haar hoorvermogen en observeer tijdens verbale interacties. Gebruik een variëteit aan observaties om je beoordeling te maken (bvb een op een versus groepssituaties). Indien mogelijk, observeer de cliënt in interactie met anderen zoals familieleden. Hoe altijd omgevingsfactoren in gedachte (bvb conversaties in de nabije omgeving, lawaai van buiten, enz.) dat uw beoordeling zou kunnen beïnvloeden. Indien nodig, raadpleeg de familie, primaire ondersteunende personen of spraak of gehoor specialisten om het exacte hoorvermogen van de cliënt te bepalen.
Wees alert op wat u moet doen om met de cliënt te communiceren. Bijvoorbeeld, of u duidelijker of langzamer moet spreken, harder moet praten of met meer gebaren, of dat de cliënt uw gezicht moet kunnen zien of naar een rustiger ruimte moet worden genomen om te weten wat u zegt. Dit zijn allemaal aanwijzingen dat er een hoorprobleem is en dat moet u als zodanig in de codering aangeven.
Codering:
- 0. Voldoende - Geen moeite bij normaal gesprek, sociale omgang, TV of telefoon.
- 1. Minimale moeite - Moeite in sommige omgevingen, bijv., wanneer iemand zacht praat of meer dan 2 meter veraf is.
- 2. Matige moeite - Probleem met normaal gesprek te volgen, er is een rustige omgeving nodig.
- 3. Ernstig moeite - Moeite in alle omstandigheden, bijv., de ander moet hard of erg langzaam praten, of de cliënt zegt dat het spreken van de ander als gemompel klinkt.
- 4. Doof- Afwezigheid van bruikbaar kunnen horen
Voorbeeld voor horen:
- U merkte op dat om de aandacht van de heer T. te trekken mevrouw T. harder moest praten. Mevrouw T. bevestigde deze observatie en zei dat het leek dat hij beter kon horen als het rustig was in de kamer en de persoon die met hem sprak langzamer en luider sprak dan normaal. Codeer “2”. Redenering: de heer T. heeft een rustige setting nodig en de spreker moet ook harder en langzamer praten.