B7. Woonsituatie vóór de opname
Bedoeling:
Het vastleggen met wie de cliënt samenwoont vóór de opname.
Definitie:
De cliënt woont:
- 1. Alleen (met huisdier, thuisloos)
- 2. Met alleen partner/echtgenoot of echtgenote (dus al dan niet getrouwd )
- 3. Met partner/echtgenoot of echtgenote en ander(en) (dus al dan niet met familie)
- 4. Met kind (eren) (dus niet met partner)
- 5. Met ouders of voogd(en) (dus niet met partner of kind(eren))
- 6. Met broer(s) of zus(sen) (dus broers, zussen met andere personen, niet met partner/echtgenoot of echtgenote, kind(eren) ouder(s) of voogd(en))
- 7. Met ander(e) verwant(e)(n) (zoals oom, tante, …)
- 8. Met niet-verwant(e)(n) (in groepsverband of met een vriend/vriendin die niet de partner is)
Proces:
Vraag dit aan de cliënt, samenwonende(n) of familie. Neem het opnamedossier door.
Codering:
Leg de code vast die weergeeft met wie de cliënt samenwoonde op het tijdstip van de verwijzing.