II. Probleemstelling code 1 bij de Sondevoeding-CAP

Deze CAP identificeert cliënten die sondevoeding krijgen, waarbij het gebruik van een voedingssonde en een mogelijke verwijdering ervan nagegaan worden.

In RVT’s wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van PEG-sondes (Percutane Endoscopische Gastrostomie-sondes), die via de buikwand in de maag ingebracht worden. Heel zelden worden er J-sondes (Jejunostomie-sondes) gebruikt. Dat zijn sondes gelijkaardig aan PEG-sondes, maar die naar het gastro-intestinale kanaal, meer bepaald naar de jejunum (nuchtere darm), aangelegd worden. Zowel PEG- als J-sondes zijn voor langetermijngebruik bedoeld (langer dan twee weken). NG-sondes (nasogastrische sondes) zijn bedoeld voor acute kortetermijnaandoeningen (bv. gastro-intestinale bloeding) of als test vóór het starten van sondevoeding op lange termijn (bv. na een acute beroerte). NG-sondes zijn oncomfortabel, tasten cliënten in hun waardigheid aan en veroorzaken nasale irritatie. Daarom wordt aangeraden NG-sondes niet langer dan twee weken te gebruiken. Deze CAP richt zich vooral tot het gebruik van voedingssondes op lange termijn.

Verschillende oorzaken kunnen aan de basis liggen van eet- en slikproblemen bij ouderen die in een RVT verblijven, begeleid wonen of thuiszorg ontvangen. De informatie voorgesteld in deze CAP dient steeds aangepast te worden aan specifieke klinische overwegingen in elke groep en aan de bredere zorgdoelstellingen van de cliënt (bv. comfort of levensverlenging). Cliënten met een voortgezette dementie hebben bijvoorbeeld een onomkeerbare, progressieve aandoening, waardoor eetproblemen moeten bekeken worden binnen een context van zorg tijdens het levenseinde. Dysfagie daarentegen kan een potentieel omkeerbare complicatie zijn bij CVA-cliënten, waardoor sondevoeding tijdelijk toegepast kan worden. Cliënten met de ziekte van Parkinson of met andere ziekten van de motorische neuronen kunnen chronische slikproblemen hebben die sondevoeding op lange termijn vereisen. Tenslotte kunnen tumoren van de hals en nek structurele complicaties veroorzaken die voedingsproblemen met zich meebrengen. In al die gevallen zou het besluitvormingsproces in verband met voedingsproblemen moeten gedeeld worden tussen praktijkbeoefenaars, de cliënt en de familieleden, rekening houdend met de klinische situatie, de behandelingsopties en de voorkeur van de cliënt.

Enkele feiten over sondevoeding:

  • Het is niet bewezen dat de overlevingskansen van RVT-bewoners met vergevorderde dementie die sondevoeding krijgen hoger liggen dan degenen die geen sondevoeding krijgen.
  • Aspiratie van de maaginhoud of orale secreties wordt door sondevoeding niet voorkomen. Cliënten die vóór de plaatsing van een voedingssonde last hadden van aspiratie, zullen dat na plaatsing van de sonde blijven hebben.
  • Het verband tussen de toediening van voedsel via een voedingssonde en de preventie of behandeling van decubitus blijft onbewezen.
  • Veel familieleden hebben schrik dat hun verwant(e) zonder sondevoeding honger of dorst zal lijden. Het is echter aangetoond dat cliënten op het einde van hun leven niet méér honger of dorst kunnen hebben dan wat met ijsblokjes of glycerinestaafjes verlicht kan worden.

ALGEMENE ZORGDOELEN

  • Om te verzekeren dat beslissingen omtrent voedseltoediening in overeenstemming zijn met de zorgdoelstellingen.
  • Om het gebruik van voedingssondes te minimaliseren bij cliënten met vergevorderde dementie.
  • Om ervoor te zorgen dat de cliënt met een voedingssonde een goede zorg krijgt zodat hij/zij zijn/haar sondevoeding goed kan onderhouden en regelen en zodat hij/zij complicaties kan vermijden.
  • Om regelmatig te controleren of het geschikt is om met sondevoeding verder te gaan.
  • Om, indien dat niet het geval is, stappen te overwegen om de sondevoeding stop te zetten.

Terug code 1

  Page Info My Prefs
This page (revision-6) last changed on 09:15 29-Nov-2019 by DirkVanneste.
 
BelRAI @2007

JSPWiki v2.4.104
[RSS]