P2. Ontslagen naar
Bedoeling:
De verblijfssituatie van de cliënt bepalen na het ontslag uit het palliatieve programma. Voor deze programma’s zal het meest voorkomende ontslag “een overlijden” betreffen.
Definities:
- 1. Woning, appartement of studio (eigen of gehuurd, alleen of met anderen)
- 2. Woning van (de) kind(eren)
- 3. Woning van andere mantelzorger(s) (niet van kind(eren))
- 4. Rusthuis of bejaardentehuis (ROB-bed)
- 5. Woon- en zorgcentrum (WZC), rust- en verzorgingstehuis (RVT) of bejaardentehuis (RVT-bed)
- 6. Serviceflat, aanleunwoning of kangoeroewoning (“zelfstandige” woning in de nabijheid van een RVT waardoor men gemakkelijk kan gebruik maken van allerhande diensten)
- 7. Beschut of beschermd wonen (heeft als doel om een thuis te bieden aan mensen die omwille van psychische problemen niet of nog niet zelfstandig kunnen wonen)
- 8. Medisch-pedagogische instelling (MPI), orthopedagogische instelling of instelling voor verstandelijk gehandicapten
- 9. Psychiatrisch ziekenhuis of psychiatrische instelling
- 10. Revalidatiecentrum, hersteloord of SP-dienst
- 12. Kortverblijf
- 13. Palliatief centrum
- 14. Penitentiaire instelling
Proces:
Zoek de gegevens op in het dossier van de cliënt. Als deze echter onduidelijk of niet beschikbaar zijn, vraag ze dan na bij de administratie, aan de cliënt zelf of aan de familie.
Codering:
Kies één antwoord en vul de juiste code in; specificeer eventueel.