C1. Pijnsymptomen
Bedoeling:
Het vastleggen van frequentie, intensiteit, controle en andere karakteristieken, tekenen en symptomen van pijn. Voor zorgplannen, kan dit item worden gebruikt om indicatoren van pijn te bepalen, maar ook om de reactie van de cliënt na te gaan bij pijnbestrijding.
Definitie:
Pijn — Pijn verwijst naar elk type lichamelijke pijn of ongemak ergens in het lichaam. Pijn kan in één gebied zijn gelokaliseerd of meer algemeen van aard zijn. Het kan acuut zijn of chronisch, continu of terugkerend (het komt en gaat), in rusttoestand optreden of bij bewegen. Als de persoon klaagt over pijn, geloof hem of haar op zijn woord en vul in dat pijn aanwezig is. Een cliënt die niet kan of niet verbaal klaagt over pijnsymptomen, kan indicaties van pijn tonen via andere wegen, zoals ineen krimpen, kreunen of letten op lichaamsbewegingen. Pijnbeoordeling kan afhankelijk zijn van de observatie van anderen (bijv. aanwijzigen) als de cliënt niet klaagt of zich niet kan uitdrukken of symptomen beschrijven.
Proces:
Vraag de cliënt of hij of zij pijn heeft gehad in de laatste 3 dagen. Als pijn aanwezig is geweest, vraag de cliënt om de pijnervaring in eigen woorden te beschrijven. Exploreer de frequentie en intensiteit van de pijn, het patroon en of het een nieuwe pijn is of verergerd is in de laatste 3 dagen. Vraag ook de cliënt zijn mening over de pijncontrole maatregelen. Als de cliënt zegt pijn te hebben, geloof hem of haar op zijn woord. Pijn is een subjectieve ervaring.
Observeer ook voor aanwijzingen van pijn. Aanwijzingen zijn kreunen, huilen, roepen, kermen of fronsen en andere gelaatsuitdrukkingen; ook lichaamshoudingen als afweren/afschermen van een lichaamsgebied of erg stil liggen; of afname in gebruikelijke activiteiten. Bij sommige cliënten kan pijn erg moeilijk waar te nemen zijn. Bijvoorbeeld, iemand met vergevorderde dementie kan niet onder woorden brengen dat hij/zij pijn heeft. Pijn toont zich dan door bepaald gedrag zoals om hulp roepen. Zulk gedrag hoeft niet een aanwijzing van pijn te zijn, maar kan met velerlei achterliggende problemen verband houden. Als naar uw oordeel het echter mogelijk is dat het gedrag van de cliënt door pijn is veroorzaakt, leg dan vast dat pijn aanwezig is en gebruik uw best mogelijke inschatting van de ernst ervan. Vraag ook familieleden of andere leden van het zorgteam die met de cliënt werken of de cliënt klachten of aanwijzingen van pijn heeft gehad in de afgelopen drie dagen.
(Let op: de cliënt moet eerst zelf zijn gevraagd naar de frequentie en intensiteit.)
Codering:
a. Frequentie waarmee over pijn wordt geklaagd of pijn wordt getoond.
Meet hoe vaak de cliënt pijn ervaart (of vertelt of aanwijzingen geeft van pijn) en omvat grimas, tanden klemmen, kreunen, zich terugtrekken bij aanraking of andere non-verbale tekenen die op pijn wijzen. Indien de persoon geen pijn heeft getoond in de laatste drie dagen door een effectief pijnbestrijdingsprogramma, moet de minimumcode voor pijnfrequentie 1 zijn.
- 0. Geen pijn
- 1. Aanwezig, maar in de laatste 3 dagen niet vertoond
- 2. Pijn op 1-2 van de laatste 3 dagen vertoond
- 3. Pijn dagelijks in de laatste 3 dagen vertoond
Codeer voor elk volgend item (C1b tot C1g) aan- en afwezigheid van het probleem in de laatste 3 dagen, ook tijdens het ontvangen van behandeling.
b. Intensiteit van pijn op het hoogst aanwezige niveau
Het niveau van pijn dat de cliënt meldt of dat wordt waargenomen (beschreven of geuit door de cliënt). Gebruik de volgende schaal om het niveau van de ervaren pijn te bepalen. Codeer voor het hoogste niveau van pijn gedurende de laatste 3 dagen.
- 1.Geen pijn
- 2.Mild - Ofschoon de cliënt enige (lichte) pijn voelt is hij/zij gewoonlijk in staat om de dagelijkse routines uit te voeren, met anderen om te gaan of te slapen.
- 3.Matig - De cliënt voelt een “matige” hoeveelheid pijn.
- 4.Ernstig - De cliënt ervaart intense pijn.
- 5.Momenten van vreselijke of ondraaglijke pijn - Ergst mogelijke pijn. Dit type pijn staat het uitvoeren van dagelijkse routines, het omgaan met anderen en het slapen gewoonlijk in de weg.
c. Pijnpatroon
Meet het komen en gaan van pijn vanuit het gezichtspunt van de cliënt.
- 0. Geen pijn
- 1. Een pijnopstoot in de laatste 3 dagen
- 2. Met tussenpozen
- 3. Ononderbroken – Pijn is de gehele dag door elke dag gedurende de laatste 3 dagen aanwezig
d. Doorbraakpijn
Een of meer keer in de laatste 3 dagen dat de cliënt een plotselinge, acute pijnuitbraak meemaakte. Doorbraakpijn kan lijken op een dramatische toename in pijnniveau bovenop hetgeen met pijnmiddelen wordt bestreden of de terugkeer van pijn omdat een bepaalde dosering tekortschiet.
e. Nieuwe pijnlokalisatie of verergering van pijn in de laatste 3 dagen
de cliënt klaagde over of vertoonde aanwijzingen van nieuwe pijn (met inbegrepen grimassen, tanden op elkaar klemmen, kermen, terugtrekken bij aanraking of andere non-verbale signalen die nieuwe pijn suggereren), of er is bewijst dat suggereert dat de pijn verergerd is in de laatste 3 dagen.
f. Pijn is aanwezig
Dit item maakt het onderscheid tussen pijn die enkel aanwezig is bij beweging, pijn die enkel aanwezig is in rust en pijn dat bij zowel beweging als rust aanwezig is.
- 0. Geen pijn
- 1.Bij beweging
- 2. In rust
- 3. Beide
g. Beheersing van pijn
Vermogen om pijn adequaat te bestrijden met de huidige therapeutische aanpak (vanuit het gezichtspunt van de cliënt).
- 0. Geen pijn
- 1. Pijnintensiteit aanvaardbaar; geen pijnbestrijding nodig
- 2. Goed met therapeutische aanpak bestreden
- 3. Bestreden wanneer therapeutische aanpak wordt gevolgd, maar dat is niet altijd gevolgd zoals opgedragen
- 4. Therapie gevolgd, maar pijn niet goed bestreden
- 5. Geen therapeutische aanpak voor pijn gevolgd; pijn niet goed bestreden