C2. Geheugen/herinneringsvermogen
Bedoeling:
Het bepalen van het vermogen van de cliënt zich recente gebeurtenissen en gebeurtenissen uit het verre verleden te herinneren (d.w.z. kortetermijngeheugen, langetermijngeheugen, procedureel en situationeel geheugen).
Definitie:
a. Kortetermijngeheugen OK – Schijnt of blijkt zich na 5 minuten nog te herinneren
Proces:
De te verkiezen methode om het kortetermijn geheugen te beoordelen is de cliënt te vragen om gedurende enkele minuten drie voorwerpen te onthouden (bijv. boek, horloge, tafel). Vraag de cliënt, nadat u de drie voorwerpen hebt genoemd, ze te herhalen (om er zeker van te zijn dat de cliënt u gehoord en begrepen heeft). Ga dan over wat anders praten - wees niet stil, ga de kamer niet uit. Vraag de cliënt vijf minuten later de naam van elk voorwerp te herhalen.
Een andere methode is de cliënt te vragen een recente gebeurtenis te beschrijven die u beiden hebt meegemaakt en kans hebt te herinneren of de juistheid ervan vast te stellen. Vraag bijvoorbeeld de cliënt het ontbijt te beschrijven of wanneer de laatste medicatie tegen pijn was ontvangen (de herinnering van de cliënt kan worden bevestigd met informatie uit het cliëntdossier) of een andere activiteit die zojuist is uitgevoerd. Vraag bij cliënten met beperkte communicatieve vaardigheden de directe zorgverleners en familie over de toestand van het geheugen van de cliënt.
Als er geen positieve aanwijzing van geheugenvermogen is (bijv. het zich herinneren van meerdere items door de tijd heen, of volgend op een aanwijzing van vijf minuten ervoor), is het correcte antwoord “1”, Geheugenprobleem.
Definitie:
b. Langetermijngeheugen OK – Schijnt of blijkt zich het verre verleden te herinneren
Proces:
Knoop een voor de cliënt zinvol gesprek aan. Stel vragen waar u de antwoorden al op weet (vanuit het doornemen van het cliëntdossier, algemene kennis, familie). Vraag bij cliënten met beperkte communicatieve vaardigheden aan de directe zorgverleners en familie over de toestand van het geheugen van de cliënt of probeer een non-verbaal antwoord van de cliënt te krijgen (vraag bijvoorbeeld hoeveel kinderen hij/zij heeft en laat het antwoord met kloppen geven).
Codering:
Als er geen positieve aanwijzing van geheugenvermogen is, is het correcte antwoord “1”, Geheugenprobleem.
Definitie:
c. Procedureel geheugen OK - Kan (bijna) alle stappen van een reeks taken uitvoeren zonder aanwijzingen.
Proces:
Vraag het zorgteam of een familielid of de cliënt in staat is een taak met een aantal subtaken uit te voeren (bijv., zich aankleden)
Codering:
De cliënt moet alle of de meeste van de stappen zich kunnen herinneren dat ze uitgevoerd moeten worden om een “0”, Geheugen OK, te scoren. Als de cliënt moeite blijkt te hebben met twee of meer stappen, codeer dan “1”, Geheugenprobleem. Let op: Verwar lichamelijke beperkingen niet met het cognitieve (on)vermogen om opeenvolgende activiteiten uit te voeren.
Definitie:
d. Situationeel geheugen OK — Herkent naam/gezicht van zorgverleners waarmee hij/zij veel te maken heeft EN kan vaak bezochte plaatsen lokaliseren (bijv., slaapkamer, eetzaal, activiteitenruimte, therapieruimte)
Herkent naam/gezicht van zorgverleners - Kan zorgverleners van familieleden, vreemden, bezoekers en medecliënten onderscheiden. Het is niet nodig dat de cliënt zich de namen van alle zorgverleners herinnert, maar hen wel als zorgverleners herkent (bijv., verpleegster, therapeut) versus anderen.
Herinnert zich vaak bezochte plaatsen – Kan de belangrijkste plekken waar men regelmatig komt lokaliseren en herkennen, bijv. de weg naar de eigen kamer vinden, zich het doel van bepaalde ruimten herinneren zoals de eetzaal en activiteitenruimte, enzovoort.
Codering:
Codeer “0” als er geen aanwijzingen zijn voor een geheugenprobleem in beide domeinen. BELANGRIJK: De cliënt moet positieve vermogens demonstreren in BEIDE soorten situaties (d.w.z. naam/gezicht van zorgverleners EN locaties) om een “0” te kunnen coderen. Codeer “1” als de cliënt moeite heeft op één of op beide gebieden.
- 0. Geen geheugenprobleem
- 1. Geheugenprobleem