B5. Woonsituatie vóór de opname
Bedoeling:
Het vastleggen met wie de cliënt samenwoont vóór de opname.
Definitie:
De cliënt woont:
- 2. Met echtgenoot/echtgenote of partner (dus al dan niet getrouwd)
- 3. Met echtgenoot/echtgenote of partner en ander(en) (dus al dan niet met familie)
- 4. Met kind (eren) (niet met echtgenoot/echtgenote of partner)
- 5. Met ouder(s) of voogd(en)
- 6. Met broer(s) of zus(sen)
- 7. Met andere verwant(e)(n) (zoals oom, tante, …)
- 8. Met niet-verwant(e)(n) (in groepsverband of met een vriend/vriendin die niet de partner is)
Proces:
Vraag dit aan de cliënt, samenwonende(n) of familie. Neem het opnamedossier door.
Codering:
Leg de code vast die weergeeft met wie de cliënt samenwoonde op het tijdstip van de verwijzing.