F2. Gedragssymptomen
Bedoeling:
Het doel is het identificeren van de frequentie van de gedragssymptomen die de cliënt kwellen of die de familie, het personeel of anderen belasten of storen. Tot die symptomen behoort ook gedrag dat voor de cliënt zelf en voor anderen gevaarlijk zou kunnen zijn, zelfs als de familie, het personeel of anderen zich aan dat gedrag aangepast hebben (bijv. ‘Het is niet de bedoeling van Mevrouw L. om mij te slaan, ze doet dat omdat ze verward is’).
Het erkennen en documenteren van de gedragssymptomen van de cliënt verschaft een basis voor verdere evaluatie, zorgplanning en verlening van een consistente en geschikte zorg die erop gericht is de gedragssymptomen te verbeteren.
Definities:
De aanwezigheid van één of meerdere van de volgende symptomen in de voorbije 3 dagen/24 uur: verbaal geweld, fysiek geweld, sociaal ongepast of storend gedrag en het weigeren van zorg. Codeer op basis van indicatoren die in de laatste 3 dagen vóór het begin van de acute aandoening die tot de gedragssymptomen geleid heeft (premorbide) en tijdens de laatste 24 uur (opname) waargenomen werden, ongeacht de veronderstelde oorzaak ervan. Bijvoorbeeld:
- Verbaal geweld – bijv. anderen bedreigen of vervloeken, tegen anderen tekeergaan.
- Fysiek geweld – bijv. anderen slaan, duwen, krabben of seksueel misbruiken.
- Sociaal ongepast of storend gedrag – bijv. storende geluiden of lawaai maken, schreeuwen, eten of feces gooien of uitsmeren, hamsteren, andermans bezittingen doorzoeken.
- Weigeren van zorg – bijv. weerstand bieden tegen het innemen van medicatie, injecties, hulp bij ADL’s, eten. Deze categorie omvat niet de gevallen waarin de cliënt de weloverwogen keuze gemaakt heeft om bepaalde behandelingen niet te volgen (bijv. de cliënt gebruikt zijn/haar recht om een bepaalde behandeling te weigeren en reageert op een negatieve manier wanneer het personeel de behandeling toch probeert verder te zetten).
Verzet tegen zorg kan verbaal en/of fysiek geuit worden (bijv. verbaal weigeren van zorg; de zorgverlener wegduwen of krabben). Dergelijk gedrag is niet noodzakelijk positief of negatief, maar toont aan hoe de cliënt op zorginterventies reageert en spoort aan tot verder onderzoek van de oorzaken (bijv. angst voor pijn, angst om te vallen, beperkt bevattingsvermogen, woede, weinig sociale relaties, begerig naar meer inspraak bij zorgbeslissingen, ervaring met foute medicatie en onaanvaardbare zorg, wil om huidige zorgverlening te wijzigen).
Procedure:
Bekijk de gedragssymptomen van de cliënt op een objectieve manier. De klemtoon van de codering ligt op de acties van de cliënt, niet op de bedoeling die achter die acties schuilt. Het is vaak moeilijk om de betekenis van een bepaald gedragssymptoom te achterhalen. Het is daarom belangrijk om de beoordeling te beginnen met het registreren van de aanwezigheid en de frequentie van de symptomen. Het feit dat anderen aan het gedrag gewoon geworden zijn en de vermoedelijke bedoeling van de cliënt minimaliseren (bijv. ‘Hij heeft niet de bedoeling om iemand te kwetsen, hij is gewoon bang’), is hier niet relevant. De uitgangsbasis voor het coderen van dit item is eenvoudigweg of de cliënt het gedragssymptoom al dan niet vertoont.
Bespreek voor de premorbide beoordeling het gedrag van de cliënt met familieleden en andere zorgverleners. Observeer de cliënt voor de beoordelingen bij opname, na 14 dagen en bij ontslag. Kijk ook hoe de cliënt reageert op de pogingen van de personeelsleden om hem/haar zorg te verlenen. Raadpleeg de personeelsleden (indien mogelijk personeel uit de verschillende shifts) die de cliënt directe zorg verlenen. Abnormaal gedrag kan aanwezig zijn zonder dat de beoordelaar daar onmiddellijk iets van merkt, omdat het zich alleen bij intieme zorg tijdens een andere shift voordoet. Om die reden is het erg belangrijk om van alle personeelsleden die met de cliënt in contact komen een degelijke inbreng te vragen.
Hou rekening met het feit dat anderen er mogelijks niet aan denken een bepaald gedragssymptoom te vermelden omdat het deel uitmaakt van het routinegedrag van de cliënt. Richt de aandacht op het feitelijke gedrag van de cliënt. Kijk ten slotte zijn/haar klinisch dossier in, ook al is het misschien niet helemaal volledig.
Codering:
Codeer elk gedragssymptoom op basis van de laatste 3 premorbide dagen of de laatste 24 uur, zonder daarbij rekening te houden met de mening van de familie of het personeel over de onderliggende oorzaak van het gedrag. Gebruik de volgende codes: